
Jurisprudentie
BB6194
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2538 ZFW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2538 ZFW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank wegens niet-verschoonbare overschrijding beroepstermijn in hoger beroep bevestigd.
Uitspraak
06/2538 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2006, 06/512 en 06/1533 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Eindhoven( hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 12 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. de Groot, rechtskundig adviseur te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 augustus 2007. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank - voor zover thans van belang - het namens appellante ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van VGZ van 19 januari 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
Namens appellante is in hoger beroep - opnieuw - aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, wel tijdig een beroepschrift is ingediend.
De Raad volgt de gemachtigde van appellante hierin niet. Uit de gedingstukken blijkt dat op 31 januari 2006 een verzoek om voorlopige voorziening, met daarbij gevoegd - slechts - het besluit van 19 januari 2006, aan de rechtbank is gefaxt. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 31 januari 2006 ook via de - gewone - post aan de rechtbank gezonden, waar het op 1 februari 2006 is ingekomen. Ook daarbij was geen beroepschrift gevoegd. De Raad ziet, gelet op de bewoordingen daarvan, ook geen aanknopingspunt om het verzoek om voorlopige voorziening tevens op te vatten als een beroepschrift. De Raad wijst er verder nog op dat de rechtbank de gemachtigde tot tweemaal toe erop heeft gewezen dat nog geen beroepschrift was ingediend en hem daarbij in de gelegenheid heeft ingesteld dit alsnog te doen. De gemachtigde heeft echter niet eerder dan op 10 maart 2006 een, op 31 januari 2006 gedateerd, beroepschrift aan de rechtbank gezonden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
PR